In de Eerste Wereldoorlog was Violet stewardess voor het Britse Rode Kruis.
In de ochtend van 21 november 1916 was Violet aan boord van de HMHS Britannic, de zusterschip van de Olympic en de Titanic. De Britannic was omgebouwd tot hospitaalschip toen het zonk in de Egeïsche Zee na een onverklaarbare explosie.
De Britannic zonk binnen 55 minuten. Er waren 1.066 mensen aan boord, er kwamen 32 mensen om het leven. Britse autoriteiten veronderstelden dat het schip was geraakt door een torpedo of een mijn had geraakt die door Duitse troepen was geplant. Er waren zelfs complottheorieën die suggereerde dat de Britten verantwoordelijk waren voor het tot zinken brengen van hun eigen schip.
Terwijl de Britannic zonk werden Violet en de andere passagiers bijna gedood door de propellers van het schip, deze stonden nog aan en zogen reddingsboten naar zich toe en versnipperde deze toen ze tegen de propellers botsten. Violet moest uit de reddingboot springen, dit resulteerde in een traumatisch hoofdletsel dat ze overleefde. In haar memoires beschreef ze het tafereel waarvan ze getuigen was toen de Britannic ten onder ging:
‘De witte trots van de medische wereld van de oceaan … boog haar hoofd een beetje, toen een beetje lager en nog lager. Het hele schip de zee in als kinderspeelgoed.. Toen nam ze een angstaanjagende duik, haar achtersteven honderden meters de lucht in, totdat ze met een laatste brul in de diepte verdween.’
Arthur John Priets en Archie Jewell, beide ook overlevenden van de Titanic, waren ook beide aan boord van de Britannic en hebben het beide overleefd.
In het jaar 1912 keerde Violet terug naar het werk voor de White Star Line.
In het jaar 2016 was een grote duikexpeditie naar het wrak van de Britannic en daar werd vastgesteld dat het schip een diepzeemijn had geraakt.